‘Mijn voornaamste gedachte was, dat men in onze tijd door het vele weten heeft vergeten wat existeren en innerlijkheid eigenlijk betekenen.’ [1]
Inleiding
Eén van die opvallende karakteristieken van onze tijd is de enorme hang naar authenticiteit. Hoe vaak klinkt niet, bij persoonlijke onrust of tegenslag, het advies om toch vooral te proberen (bij) jezelf te blijven. Gewoon jezelf zijn is bijvoorbeeld ook handig als je voor een belangrijke en spannende uitdaging staat, een presentatie of sollicitatiegesprek, een eerste kennismaking enz. Niet alleen in de privésfeer maar ook in het onderwijs, het bedrijfsleven en de politiek blijkt het nuttig om jezelf te zijn. Een docent, verkoper of leidinggevende met een authentieke uitstraling en handelwijze kan doorgaans op meer populariteit en succes rekenen dan iemand die dit ontbeert. Jezelf zijn is nog nooit zo vanzelfsprekend en tegelijk zo urgent geweest als nu. Google voor de grap eens op een cursus of training ‘jezelf zijn’of ‘authenticiteit’ – de hoeveelheid zoekresultaten behoeft geen verdere toelichting.
Er is in onze wereld blijkbaar een dringende behoefte aan oprechtheid, aan eigenheid, nu ja, aan ‘zelf’. De wijze waarop bijvoorbeeld de reclamewereld op deze behoefte inspeelt kan, ironisch genoeg, soms behoorlijk op de lachspieren werken. Maar dát die behoefte aan authenticiteit, aan ‘jezelf zijn’, zo groot is wordt weer een stuk minder grappig als je je realiseert dat er aan deze wijdverbreide behoefte een gemis, een evenzo wijdverbreid tekort ten grondslag moet liggen. Welnu, in plaats van de oorzaak van dit tekort in de buitenwereld op te sporen slaan we in dit artikel met Kierkegaard de tegenovergestelde richting in zodat we uitkomen bij waar het allemaal vooralsnog om te doen is: het zelf.
Mogelijkheid
Het behoeft doorgaans geen uitleg wat het precies inhoudt om jezelf te zijn. Het wordt als iets bekends en vertrouwds verondersteld, iets dat betrekking heeft op wie je werkelijk bent, je persoonlijkheid of datgene wat je persoonlijke identiteit uitmaakt – die en die kwaliteiten, deze afkeren en talenten etc. Ook Kierkegaard spreekt – met name in zijn fenomenale werkje met de ernstige titel Over de vertwijfeling: van de ziekte tot de dood – over het ‘zelf’, over ‘jezelf (willen) zijn’, en nog veel vaker over ‘niet jezelf (willen) zijn’. Hierover later meer. Dat zijn visie op het ‘zelf’ echter fundamenteel verschilt van de betekenissen die er doorgaans aan gegeven worden laat zich wellicht al wel raden. Het zelf is voor Kierkegaard geen statisch samenraapsel van eigenschappen of een conceptueel te vatten identiteit maar een synthese, een ontmoetingsplaats tussen zijn en worden. Het gaat er dan niet zozeer om iets nieuws te worden maar te worden wat in oorsprong al in ons aanwezig is. Jezelf zijn houdt voor Kierkegaard dus activiteit of beweging in: een wordingsproces dat geen eindpunt kent.
De verwerkelijking van wie wij in oorsprong zijn gaat niet vanzelf maar is iets dat elk ogenblik – op het scherp van de snede dus – voltrokken moet worden. Deze sprong in het onbekende, die een totale openheid inhoudt voor wat zich voordoet in het ogenblik, is volgens Kierkegaard pas mogelijk als de mens zich ‘klaar en duidelijk grondt in God’. Geen kleinigheidje dus, en ik kan mij zomaar voorstellen dat een uitspraak als deze bij hen die weinig of niets met God en godsdienstigheid op hebben wellicht ook de nodige weerstand oproept. Het punt is: Kierkegaard is boven alles een religieus denker die het oneindigheidsaspect in het menselijk bestaan zeer ernstig neemt. Zijn Godsbeeld gaat echter volkomen voorbij aan het dogma waarin God als iets uiterlijks wordt beschouwd. Kierkegaards richting is de richting naar binnen, de enige weg waarop een mens zichzelf kan worden, en dat is: zich van zichzelf bewust kan worden in zijn eeuwige geldigheid. God kan daarom volgens Kierkegaard niet reflexief begrepen worden maar openbaart zich in de zelfverhouding, in de grond van mijn zelfervaring, die eeuwig is. Zo moeten we ook de volgende opmerking uit zijn boekje Over de vertwijfeling lezen, die wat mij betreft het hart vormt van Kierkegaards gehele project: ‘God betekent dat alles mogelijk is, of: dat alles mogelijk is, betekent God.’[2]
Met dit korte essay hoop ik enigszins inzichtelijk te maken waarom de mogelijkheid ‘jezelf te zijn’ vanuit existentieel oogpunt niet zomaar een vanzelfsprekende optie of (aan te leren) eigenschap is maar de meest wezenlijke opgave die met het mens-zijn gegeven is – het waagstuk van de enkeling.
Zelfverhouding
Het ‘zelf’ neemt een heel specifieke en bijzondere plaats in binnen Kierkegaards denken. Wie zich wil verdiepen in zijn gedachtegoed komt al snel tot de ontdekking dat dit überhaupt niet zal gaan buiten het zelf om, d.i. los van die innerlijke omgang met jezelf die Kierkegaard de zelfverhouding noemt. Kierkegaards denken laat zich niet abstract-objectief doorgronden (en wiens denken eigenlijk wel) maar vraagt om een andere benadering, een minder conventionele verstaanswijze. Willen de diepere betekenislagen van wat hij schrijft tot enige transparantie komen dan zal het geschrevene vanuit het unieke, individuele bestaan van de lezer zelf moeten worden mee-voltrokken. Dit is niet één of andere eigenaardigheid waar we bij de Deense denker nu eenmaal mee te dealen hebben maar volstrekt inherent aan die evocatieve, overdrachtelijke taal waar Kierkegaard – en met hem een zeer oude traditie van denkers, sprekers en dichters – zich in uitdrukt.
In deze eerste verkenning zullen we vooral stilstaan bij die ‘andere’ verstaanswijze die Kierkegaard voor ogen heeft. Het gaat hier om een vorm van begrijpen die niet alleen betrekking zal blijken te hebben op de taal maar die, via de taal, bepalend is voor de wijze waarop we in het (dagelijkse) leven staan, hoe wij existeren.
Gelijktijdigheid
Niet alleen in zijn filosofische en stichtelijke werken maar ook in zijn vele dagboeknotities nodigt Kierkegaard zijn lezer tussen de regels door uit niet vast te houden aan wat hij of zij allemaal al weet en kent, maar mede-lezer te worden, concreet aan het gelezene deel te nemen. Dit laatste moeten we heel letterlijk nemen en houdt in dat je niet slechts een naar buiten gerichte intellectuele inspanning verricht om te begrijpen wat er wordt meegedeeld, maar dat je juist geheel en al betrokken bent in en bij het geschrevene door je – tegelijkertijd – naar binnen, naar je zelf te richten. Het is, abstracter geformuleerd, de kunst om je objectief tot je eigen subjectiviteit te verhouden, maar zonder hierbij je subjectiviteit tot object van het denken te maken. Je bent dus in het begrijpen niet afgesloten en afwezig maar juist aanwezig voor jezelf: ‘Het is één ding voor de mens te begrijpen wat hij zelf zegt, maar zichzelf te begrijpen in wat hij zegt is iets heel anders.’[3]
Gelijktijdigheid – tussen het begrijpen en in het begrijpen jezelf te verstaan – is hier het sleutelwoord. Kierkegaard spreekt in dit verband ook van een ‘verdubbeling’ (van de subjectiviteit), die de eenheid van denken en existeren uitdrukt. In deze gelijktijdige, dubbele wijze van begrijpen eigent de lezer zich de betekenis van het meegedeelde hier en nu toe – dat wat hij begrijpt integreert hij op hetzelfde moment in zijn eigen bestaan. Het meegedeelde wordt met andere woorden presentisch beleefd: het ‘kennen’ van wat er gezegd wordt verandert in een ‘zijn’ er van. Hoe vreemd dit laatste misschien ook mag klinken, bijna iedereen is er tot op zekere hoogte wel vertrouwd mee. Wie heeft immers – tijdens het lezen van een boek of het zien van een film – niet soms die ervaring waarbij je plotseling, als in een flits van herkenning, beseft dat wat je leest, ziet of hoort heel direct en precies betrekking op jouw eigen situatie heeft, ja, over jou gaat! Een dubbele beweging dus: je begrijpt niet alleen het meegedeelde, maar integreert de betekenis ervan tegelijkertijd in je eigen concrete bestaan. De dualiteit tussen denken en zijn staat zogezegd in een exact evenwicht waardoor deze tijdelijk wordt opgeheven.
Voor Kierkegaard is deze gelijktijdige, presentische wijze van begrijpen geen frappante toevalligheid maar kenmerkend voor wat hij de ‘existerende denker’ noemt. In tegenstelling tot de naar buiten gerichte, cognitieve mens houdt de existerende, subjectieve denker zijn blik voortdurend op het innerlijk gericht. Hij vergeet geen moment dat hij als subject existeert, dat dit existeren een wordingsproces is en de waarheid een paradox die zich toont of openbaart in een innerlijke bewogenheid:
‘Veracht het denken de fantasie dan veracht de fantasie van haar kant het denken en zo gaat het ook met het gevoel. De opgave is niet het een ten koste van het andere op te heffen, maar het gaat om gelijke rechten, om gelijktijdigheid, en het medium waarin alle momenten verenigd worden is de existentie.’ [4]
Hartstocht
Het kan niet genoeg benadrukt worden: de existerende denker denkt niet na over zichzelf maar verhoudt zich in het kennen zodanig tot zijn eigen subjectiviteit dat hij voortdurend – hier en nu – voor zichzelf aanwezig is. Dat doet hij niet omdat hij dit een aardige bezigheid vindt maar omdat hij niet anders kan, het is de hartstocht die hem drijft. Wat is dan deze hartstocht? Het is de diepgevoelde wil en keuze om in dit leven tot geestelijke groei te komen in plaats van zich te conformeren aan wat de buitenwereld, de naamloze indolente ‘massa’ (Martin Heidegger spreekt hier kortweg van het ‘men’) van ons denkt of verwacht. Het is het diepe besef dat ik de waarheid niet bezit maar elk moment ontvang, mits ik mij hiervoor open durf te stellen. Het is de opgave en sprong om – juist als twijfel, angst of eenzaamheid toeslaan en we grondig op de proef worden gesteld – je eigen unieke bestaan op je te nemen en gestalte te geven aan je roeping.
Het denken zelf, zonder de hartstocht, raakt wel aan de mogelijkheid van ons bestaan maar niet aan de werkelijkheid ervan. We blijven dan gemakkelijk hangen in denkbeelden en verwachtingen die, nog voor ze tot manifestatie kunnen komen, alweer door nieuwe gedachten en verwachtingen worden omvergelopen. Zonder de hartstocht laat de mens zich bepalen door gewoontes, gemakzucht en routine, het leven rolt als het ware aan hem voorbij. Waarom? Omdat hij zijn ideaal, de inhoud en volheid van zijn bestaan buiten zichzelf plaatst. Hij is altijd afwezig, nooit aanwezig voor zichzelf, aldus Kierkegaard.
De existentiële bestaanswijze, die niet meer (primair) gericht is op aanpassing, behoeftebevrediging en vage dromerij maar op zelfkennis en levenskwaliteit, vereist een andere wijze van verstaan, een ander inzicht in onszelf en in dat wat wij te worden hebben. Het gaat er hierbij niet om wát wij worden maar hóe wij worden, een activiteit die moed en uithoudingsvermogen vergt daar zij voortdurend om bijstelling vraagt. Toch is het juist deze activiteit die de hartstocht en bereidheid genereert om niet stil te blijven staan maar tot een hoger en genuanceerder bewustzijn te komen van de unieke taak die wij in dit leven op ons te nemen hebben.
Waagstuk
Met het voorgaande in het achterhoofd tracht Kierkegaard, via de taal, de voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken om tot díe zelfverhouding te komen die de werkelijkheid van mijn unieke bestaan, en de opgave die met dit bestaan gegeven is, openbreekt. Dit doet hij volgens wat hij zijn ‘indirecte methode’ noemt. Indirect omdat het door hem meegedeelde, middels de voortdurende participatie die Kierkegaard van zijn medelezer vraagt, niet slechts kennis (de directe methode) maar een kunnen overbrengt, de moed om te worden wie je bent. Door de zelfverhouding, de relatie die de lezer in het begrijpen met zichzelf aangaat, krijgt het meegedeelde een nieuwe betekenis die hem of haar tot een andere relatie met de werkelijkheid voert. Let wel: het betreft hier niet één of andere diepere betekenis die er als het ware al bewust en op voorhand door de schrijver in zou zijn gelegd en nu door de lezer in het meegedeelde ‘ontdekt’ wordt (dat betreft meer het soort tweederangs sprookje zoals je die tegenwoordig wel herkent in de vele sequels van wat ooit begon met een duizelingwekkend diepzinnig verhaal). Die betekenis is, integendeel, niet generaliseerbaar of overdraagbaar maar voor elke mens uniek – ieder herhaalt (of hertaalt) deze op zijn eigen wijze naar de werkelijkheid. En met elke betekenis die begrepen is opent zich weer een nieuwe betekenislaag, en zo voort.
We kunnen daarom zeggen dat de taal in handen van de existerende denker niet zozeer een representerende alswel een scheppende kwaliteit bezit die hoge eisen aan de lezer stelt, namelijk de bereidheid tot het ondergaan van een innerlijke verandering die alle kennis en denkbeelden waar je je voorheen aan vasthield op losse schroeven zet en die zonder eindpunt is. Het komt er dan dus niet zozeer op aan wát je begrijpt, maar vooral hóe je begrijpt. Dit ‘hoe’ is niets anders dan de existentiële betrokkenheid bij je eigen denken, de hartstocht waarmee je deze activiteit voltrekt, zodat alles wat je eerder toeviel als blind gegeven nu voltrokken wordt als zelf-verheldering, als opgave.
Het gaat hier niet over een werkelijkheid die alleen in het denken bestaat maar over een existentiële houding of zijnswijze die juist gekenmerkt wordt door een diepgaande betrokkenheid in en bij het bestaan. Niet de koele, berekenende verstandelijkheid[5] maar de eenheid van denken en existeren (de verdubbeling) vormt de brug tussen mogelijkheid en werkelijkheid, het ontmoetingspunt waarop de indirecte mededeling handelend tot expressie komt. En hier, met betrekking tot die vrijwel niet descriptief uit te drukken aard van het existerende denken, toont Kierkegaard zich in mijn optiek een ware taalmeester:
‘Als men het kennen zijn rechten wil verschaffen dan moet men risico durven nemen, het leven in, de zee op en men moet schreeuwen dat God het horen kan. Maar men moet niet op het strand blijven staan om anderen te zien vechten en strijden. Pas op die wijze komt men in het kennen tot de ware interpretatie. Maar dat houdt heel wat meer in dan op één been te gaan staan en Gods bestaan even te bewijzen of Hem op de knieën dank te zeggen. Ook is dat heel wat meer dan even die fraaie zijden ladder omhoog te werpen als een sprookjesridder in het rijk der kennis en die men vaak op de meest potsierlijke wijze voor de dag tovert en waar men al bij omhoogstijgt terwijl hij nog nauwelijks vast kan zitten (dus niet als de haakladders van de brandweer, waarmee men eerst naar boven moet om ze vast te zetten). Neen, het waagstuk is als een solied trappenhuis: het gaat wel langzamer, maar daarom des te zekerder.’ [6]
[1] Kierkegaard, S. Dagboeknotities, samengesteld en vertaald door W.R. Scholtens, Ten have/Baarn, 1971 (derde druk 1981), p. 93
[2] Kierkegaard, S., Over de vertwijfeling – de ziekte tot de dood, vert. door H.A. van Munster en A.P. Klaver, Utrecht/Antwerpen, Prisma, 1963
[3] Kierkegaard S., Het begrip angst, vert. J.Sperna Weiland, Damon, 2009, p. 110
[4] Kierkegaard, S., Dagboeknotities, p. 98
[5] Kierkegaard plaatst de verstandelijkheid (die volgens hem alleen maar te helpen is door haar ‘op zichzelf te pletter te laten lopen’) tegenover de socratische onwetendheid: ‘Het betekent intellectueel gezien wat ethisch-religieus de wedergeboorte is: het is weer kind woren. Letterlijk is het aldus: de wet is het stijgend besef, in gestage toename van begrijpen, dat men niet begrijpen kán.’ (Dagboeknotities, p. 79).
[6] Kierkegaard, S., Dagboeknotities, p. 45
Dankjewel Welmoed voor het eerste hoofdstuk van je boeiende essay.
Je laat me kennismaken met een Kierkegaard die heel dichtbij komt op deze manier.
Ik kijk uit naar het vervolg .
Hartelijke groet
Yvonne
Heel mooi geschreven Welmoed en erg interessant.
Zoals Stephen Covey het misschien wel bij Kierkegaard vandaan heeft : ‘To know and not to do is really not to know.’
Ik kijk ook uit naar wat je nog zal schrijven.
Warme groet,
Goedele
Dankjewel welmoedvlieger
Kierkegaard geeft me weer moed. Ik heb iemand nodig waar ik me aan kan optrekken.
In afwachting van de volgende hoofdstukken,een vriendelijke groet
Van Rina
Beste Welmoed,
Doorheen het lezen van dit eerste hoofdstuk raak je intuities aan die in mij leven. Je laat ze doorheen de woorden van Kierkegaard in mij oplichten. Present zijn , aanwezig zijn en totale openheid . Ik herken er ook iets in van wat Simone Weil zegt over de het wachten. Roerloos wachten , scheppend ondergaan. Ik wist niet dat dit ook passie is .
Ik kijk uit naar de volgende hoofdstukken.
José
Beste Welmoed,
Ik ben met Kierkegaard niet bekend maar wat je daar in dat eerste hoofdstuk aanraakt in verband met het”existerende”kennen boeit mij echt.Het doet mij denken aan de vele boeddhistische
praktijken .Deze vorm van “denken”is niet wat we in het westen gewoon zijn en vergt een meditatieve of contemplatieve praktijk.Ook het “essentiewerk”van Almaas gaat in die richting.Ik kijk met belangstelling uit naar de volgende hoofdstukken!
Vriendelijke groet,
Ingrid
Ik weet dat ik over Kierkegaard las in het boek ‘Individualisme’ van Frits de Lange. In dit stukgelezen boek citeert de Lange, uit een essay van de filosoof Manfred Frank, het volgende: ‘Subject duidt op iets algemeens, persoon op iets bijzonders, individu op iets unieks’. Het individu kan niet gedacht, maar moet geleefd worden. Ik vind het bijzonder wat je schrijft en ben benieuwd naar dat wat volgt.
Beste Welmoed,
Pas op je nieuwsbrief geabonneerd en nu al meteen een mooi essay over Kierkegaard.
Ik kende de filosoof alleen van naam maar verder niet. Het eerste gedeelte van je essay begint over het Zelf en ik schrijf het met een hoofdletter. Het is een woord dat mij alle jaren bezig houd. En de Grieken schreven het al KEN UZELVE. Ook de verhouding tot hetzelf en het zelf zijn boeien mij zeer en het is door jouw nieuwsbrief en het essay over Kierkegaard dat het bij mij weer
actueel word. Mijn interesse voor Kierkegaard is gewekt en benieuwd naar jouw vervolg.
Met dank.
Jan Meijssen
Beste Welmoed
Dit eerste hoofdstuk spreekt mij aan. Het is nieuwe stof voor mij.
Ik begrijp, als ik nu al iets mag begrijpen dat het oefenen in “meer jezelf worden”
inzet vraagt en dat het resultaat zal hebben.
Dank voor dit (beginnend) cadeau.
Hartelijke groet, Veronique
Beste Wemoed,
Helemaal eens met Ingrid dat je bij Almaas dezelfde existentiële bevraging tegenkomt als bij Kierkegaard. Zomaar een stukje Almaas: “Ik probeer je geen antwoord te geven; ik geef je gewoon een vraag. Je moet als een vlam in brand staan, een strevende vlam, zonder vooropgestelde ideeën over waar het naar streeft. Om alleen maar intens te branden, die diep willen weten, de waarheid willen zien zonder vooropgestelde voorstellingen te volgen, helemaal in het nu met de vraag zelf, en laat het alle ideeën, alle overtuigingen, alle concepten, zelfs degenen die je leerde uit de grote leringen, verbranden. Als je die vlam niet helemaal toelaat, zal je dan ooit in je leven rusten? Zal je ooit in je leven rusten, zolang je je vraag afdekt, het beantwoordt voordat het echt beantwoord wordt? Ben je ooit echt tevreden met het antwoord van iemand anders?”