Over onze individuele vrijheid hebben we op het eerste gezicht weinig te klagen. Vergeleken bij eerdere generaties is er veel meer ruimte om een eigen leven te leiden. Hoewel – zijn we echt zoveel vrijer? In dit essay plaats ik kanttekeningen bij deze vraag aan de hand van twee tegendraadse denkers: de russische schrijver Dostojewski en de Duitse mysticus Meister Eckhart.
Vrijheid – in het boek De gebroeders Karamazov van Dostojewski wordt er een even beroemd als intrigerend verhaal over verteld. Het speelt zich af in Sevilla, ten tijde van de inquisitie. Er zijn net weer een aantal ketterverbrandingen gaande en de kardinaal-grootinquisiteur, de koning en andere vertegenwoordigers van kerk en Staat staan naar het tafereel te kijken. Midden op het plein, tussen de oplaaiende vlammen van de brandstapels, verschijnt plotseling Jezus Christus in dezelfde menselijke gedaante waarin hij zich vijftien eeuwen ervoor onder de mensen begaf om zijn boodschap van vrijheid te verkondigen. De aanwezige mensen herkennen hem onmiddellijk en smeken hem om wonderen te verrichten. Van een afstand houdt de grootinquisiteur het gebeuren een poosje argwanend in de gaten. Maar zodra er een baar met een overleden meisje passeert en Jezus haar tot leven wekt, wordt hij gevangen genomen en opgesloten.
In de nacht vóór zijn terechtstelling krijgt Jezus in zijn cel bezoek van een oude man in monnikspij – de grootinquisiteur. In een lange, indrukwekkende monoloog vertelt deze waarom hij hem veroordeeld heeft en hoezeer hij walgt van het onmogelijke ideaal van vrijheid en rechtvaardigheid dat Jezus de mensen tijdens zijn aardse bestaan voorhield:
‘Vijftien eeuwen hebben we geworsteld met Uw vrijheid, maar dat is nu voorgoed voorbij. Gelooft U niet dat het voorgoed voorbij is? Wat kijkt U me zachtmoedig aan, en vindt U het niet eens de moeite waard verontwaardigd te zijn? Maar ik wil U wel vertellen dat de mensen er vandaag de dag meer dan ooit van overtuigd zijn, dat ze volmaakt vrij zijn, al hebben ze hun vrijheid aan ons overgedragen en nederig aan onze voeten gelegd.’
De monoloog, die zich laat lezen als een explosie van bittere frustratie en woede over het feit dat Jezus nu opnieuw de orde wil komen verstoren, voert de lezer naar die ene, uiteindelijke vraag: kunnen wij mensen de vrijheid eigenlijk wel aan? Zijn wij in staat de volle verantwoordelijkheid ervoor te dragen of geven we haar, als het er echt op aan komt, toch liever uit handen? De grootinquisiteur maakt zich allang geen illusies meer. Slechts een dwingend systeem dat het kritisch denken en de individuele identiteit van de mens inkapselt, en zo zijn rebellie en vrijheidsdrift in bedwang houdt, kan werkelijke vrede onder de mensen bewerkstelligen.
Morele ademnood
Opmerkelijk genoeg schreef Dostojewski dit verhaal in de negentiende eeuw, de tijd die wij als ‘modern’ aanduiden en waarin de macht van de kerk en de inquisitie al heel fors was afgenomen. Net als in veel van zijn andere werk stelt hij dan ook nog een heel ander thema aan de orde. Een thema zich in dit verhaal traag en behoedzaam door de eindeloze woordenstroom van de grootinquisiteur heen weeft: het rationele egoïsme en het nihilisme van de moderne tijd. De grootinquisiteur is representant van een wereld die in spiritueel opzicht dood en leeg is. In die leegte raakt het geweten van de mens afgestompt, verstikt, met spirituele en morele ademnood als gevolg.
Dostojewski kan op dit punt beschouwd worden als de voorbode van een knagende vraag die de moderne tijd steeds meer in zijn greep houdt. Is de vrijheid van het autonome individu, dat los van tradities en met veel technische uitrusting zijn eigen leven vorm wil geven, eigenlijk geen schijnvrijheid? Natuurlijk: we zijn verlost van de verstikkende sociale en ethische ordes die in vroeger tijden zo vanzelfsprekend waren. We hebben een enorme keuzevrijheid die ons in staat stelt om het leven naar eigen inzicht vorm te geven. We hebben niks te klagen en toch wringt er iets. Met het verdwijnen van de oude collectieve regels en de sterk toegenomen focus op het persoonlijke leven is ook de maatstaf voor geluk en welzijn veranderd. De mensen en dingen om ons heen hebben niet meer de betekenis die paste bij hun plaats in het geheel. Daardoor krijgen ze al snel een instrumenteel karakter: wat kunnen ze betekenen voor mijn (levens)project?
Het heersende idee is dat je alles zelf kunt bepalen, onafhankelijk van anderen. Maar ondertussen nemen gevoelens van stuurloosheid en zinloosheid aantoonbaar toe: zo is bijvoorbeeld het ‘dertigersdilemma’ een vertrouwd begrip geworden. Kennelijk valt het ons moeilijk met onze nieuw verworven vrijheid om te gaan. Op social media schreeuwen we moord en brand als iemand onze fel bevochten vrijheid van meningsuiting aantast, maar tegelijk weten we niet hoe snel we weer mee moeten knikken met de vele opiniemakers die ons land rijk. We conformeren ons vaak maar al te snel aan ‘wat men vindt’, wat ‘trending’ is, en leveren zo onze vrijheid verdacht gemakkelijk weer in.
Leve de vrijheid! Maar is het geen vrijheid die akelig dicht in de buurt komt van de pseudo-vrijheid waar de grootinquisiteur zijn mensen mee tevredenstelt?
Dieperliggende bronnen
Voor alle duidelijkheid: zonder goed functionerende vrijheidsrechten zou onze liberale samenleving een lege huls zijn. Vrijheidsrechten zijn essentieel. Tegelijk lijken we voorbij te gaan aan de vraag wat nu eigenlijk de inhoudelijke rechtvaardiging is voor die zo felbegeerde vrijheid. Waarom vrijheid? Wat zijn de dieperliggende bronnen waaruit we deze megahoge waarde putten? Is de oorspronkelijke ervaring, die formulering van deze waarde mogelijk maakte, nog wel in onze ‘mindset’ aanwezig? Aangezien de vraag zich aanzienlijk minder eenvoudig laat beantwoorden dan ze gesteld wordt, richt ik de blik op de generaties voor ons. Wie zouden hier onze leermeesters, onze richtingaanwijzers kunnen zijn?
Met het verhaal van de grootinquisiteur in het achterhoofd denk ik aan die mannen en vrouwen die het, niet zelden met gevaar voor eigen leven, waagden tegen de stroom in te zwemmen. Mensen die weigerden te buigen voor het recht of de brutaliteit van de machthebber. Die vasthielden aan het idee dat je er andere gedachten en overtuigingen op na kunt houden, dat het afwijkende gerespecteerd dient te worden omdat juist dit de kern van menselijke waardigheid en vrijheid is. Zo’n ‘dissident’ was de middeleeuwse filosoof/mysticus Meister Eckhart.
Pauselijke veroordeling
Al tijdens zijn leven stond Meister Eckhart bekend stond als een integer, bezield denker met een scherpzinnig inzicht in de menselijke ervaring. Evengoed werden de laatste twee jaren van zijn leven overschaduwd door een ketterproces, dat in 1329 eindigde met een pauselijke veroordeling van een aantal van zijn uitspraken. In de veroordeling valt te lezen dat ‘een onzer tijdgenoten, Eckhart genaamd en naar verluidt doctor en professor in de heilige Schrift en behorend tot de Orde der Predikbroeders, meer wilde weten dan te pas komt en zich niet voegde naar de bezonnenheid en naar het richtsnoer van het geloof, zodat zijn gehoor zich afwendde van de waarheid en zich aan allerlei verdichtsels overgaf’’.
De gerechtelijke uitspraak zou Eckhart niet meer meemaken: de Duitse denker overleed vlak na zijn verdediging. Maar zijn hele leven was een vurige pleidooi geweest voor een vrijheid die niet gemanipuleerd, niet afgenomen of uit-onderhandeld kan worden. Een vrijheid die ‘van binnenuit’ komt en als zodanig het onvervreemdbare fundament van ieder mens vormt.
Daarin ligt het verschil tussen Eckharts vrijheidsopvatting en die van ons. Voor Eckhart is vrijheid niet zoiets als een keuzemogelijkheid, een instrument of recht. Hij brengt haar in verband met een innerlijke houding of gemoedstoestand, die hij aanduidt als ‘ontvankelijkheid’: een leeg-zijn van alle beelden en van jezelf. Een beetje vreemd, zo op het eerste oog. Leven en nadenken kan immers niet zonder beeldvorming: in die zin zijn we toch nooit leeg? Daar is het Eckhart ook niet om te doen: beelden zullen we altijd hebben. Zolang een mens zich maar niet gevangen heeft gezet in die beelden, in statische voorstellingen van wie of hoe je bent of behoort te zijn, van waar je vandaan komt en naartoe moet.
Schijnveiligheid
Juist dat laatste is de normale en natuurlijke gang van zaken, ook in onze tijd. Je kiest wat je wilt doen of worden, je begint met een plan en eindigt met de verwezenlijking ervan. Niets mis mee toch? Eckhart denkt daar anders over: op existentieel niveau leidt zo leven volgens hem tot schijnveiligheid en stagnatie.
‘Ontvankelijk zijn’ staat haaks op de gedachte dat de werkelijkheid van het menselijk bestaan een eindeloos maakbaar geheel is. Het betekent dat je ophoudt je te identificeren met statische, met een lineair tijdsverloop verbonden, verwachtingen en beelden – om de werkelijkheid in plaats daarvan open tegemoet te treden. Zo’n levenshouding houdt allerminst een passieve veronachtzaming in van het concrete leven en handelen. Je schept juist alle ruimte voor onvermoede mogelijkheden, omdat ontvankelijkheid de gesteldheid is waarin een mens iets ten deel kan vallen. Beter gezegd: geschonken kan worden. Wat wordt er dan geschonken? Inspiratie, mogelijkheden, inzicht – ervaringen die het uiterlijke en zichtbare van hun eigenmachtigheid, hun onwrikbare absoluutheid ontdoen
Ondraaglijk
Keren we terug naar die ene centrale vraag: kunnen wij mensen de vrijheid eigenlijk wel aan? Voor zowel Eckhart als Dostojewski is het antwoord niet te vatten in een universeel geldig ‘ja’ of ‘nee’. Dat antwoord ligt in het individu, in ieder individu zelf. Het werkelijk vrije individu weigert de opgelegde orde, maar gelooft ook niet dat alles geoorloofd is. Zo iemand is in staat in te zien dat de mens, net als de samenleving waarin hij leeft, alleen op de goede weg is als er geloofd wordt in een ‘bevrijdende belofte’ – buiten ons en in ons.
Zo kun je de mogelijkheid van vrije zelfbegrenzing en vrijmakende gemeenschappelijkheid ontdekken. Bij Eckhart uitte zich dat in een vertrouwensvolle overgave aan een onkenbare en onnoembare godheid, voorbij God. In Dostojewski leefde een grenzeloos en bevlogen geloof in Christus en het Heilige Rusland. Het gaat er niet zozeer om waar ze op uitkwamen, het gaat om de redenen waarom zij dachten daarin te moeten geloven. En die komen bij beiden overeen: als ons leven alleen draait om onze eigen rationele dan wel financiële zekerheid of veiligheid, wordt het leeg en uiteindelijk ondraaglijk.
De oude gods- en werkelijkheidservaring mag dan dood zijn, ervaringen waarbij we als het ware ‘buiten onszelf getrokken worden’ – innerlijke ervaringen van transcendentie dus – zijn dat niet, en zullen ook niet zomaar verdwijnen. Uitsluiting of veronachtzaming ervan betekent zoiets als willen uitvaren met een bodemloos schip. Juist onze tijd en samenleving vragen om een vorm van reflectie op de verhouding tussen binnenwereld en buitenwereld. Tussen innerlijkheid en uiterlijkheid, tussen afstand en nabijheid, willen we niet te pletter lopen op onze eigen verstandelijkheid en het daarmee verbonden maakbaarheidsdenken.
Die reflectie is niet alleen van belang voor het persoonlijke leven, maar juist ook voor die levensgebieden waar mensen met elkaar samenwerken en op elkaar zijn aangewezen. Gebieden waarop het maakbaarheidsdenken hoogtij viert: het onderwijs, de politiek, de zorg, het bedrijfsleven.
Riskant
Tot slot nog dit: de tendens van de laatste honderd jaar om de innerlijke, subjectieve kant van de mens als ondergeschikt aan de rede te zien, is mijns inziens niet alleen onterecht maar bovendien riskant. Niet voor niets benadrukken Dostojewski, Eckhart en vele andere denkers voor en na hen dat je je identiteit niet moet ontlenen aan uiterlijk gedrag, aan regels en voorschriften of aan de groep, maar aan oprechtheid, aan diepgang en innerlijkheid. Zij wisten en ondervonden wat in de moderne tijd zo gemakkelijk vergeten dreigt te worden. Dat innerlijkheid en oprechtheid zich onmogelijk laten afdwingen, en juist daardoor borg staan voor fundamentele vrijheid en vrijheidsrechten.
Ik vermoed dat de Roemeens-joodse dichter Paul Celan zoiets voor ogen moet hebben gestaan toen hij, met de monsterlijke uitwassen van het naziregime nog vers in het geheugen gegrift, de volgende woorden noteerde:
Werk niet vooruit,
zend niet uit,
sta
naar binnen (…)
——————————————
Dit essay is gepuliceerd in het maartnummer van het AMC Magazine in het kader van een essayserie over De vrijheidsillusie. Bijschrift: ‘Over onze individuele vrijheid hebben we op het eerste gezicht weinig te klagen. Vergeleken bij eerdere generaties is er veel meer ruimte om een eigen leven te leiden. Hoewel – zijn we echt zoveel vrijer? Toonaangevende wetenschappers en publicisten plaatsen hun kanttekeningen. Aflevering 3: Welmoed Vlieger over de dwarsheid van Meister Eckhart.’
Het begrip ‘vrijheid’ is (voor mij) met afstand het meest raadselachtige en meest ongrijpbare fenomeen uit ons universum. Soms meen ik het te begrijpen, te doorgronden. En dan ontglipt het fenomeen mij weer. Bijvoorbeeld door het essay van Welmoed te lezen. Het essay zou ook heel goed passen in een bundel essays over rechtsfilosofie. Het recht, in het bijzonder het Recht zoals verwoord in het hele corpus van universele (?) mensenrechten, biedt de ene mens rechten. Maar die kan hij slechts tot hun ‘recht’ laten komen als zij corresponderen met verplichtingen voor andere mensen. Vice versa.
Veel dank
Wat je bent kan interesse wekken, niet dat je bent. Het pensioen – niet de dood – is de beweeggrond van je denken ‘terwijl de dag duurt’. ( Dit zegt Dag Hammerskold in Merkstenen)
Dat je bent; ‘das Ding an sich’ noemt Kant het. Mijn naam, de interesse, heb ik niet zelf bedacht, maar dat zijn mijn ouders. Zo lang mogelijk interessant blijven is mijn enige doel.